In het jaar 1295 namen cisterciënzermonniken hun intrek in het klooster dat door de bisschop van Passau werd gesticht en ze ontgonnen deze regio aan de Donau. Bovendien ontstond op die manier tussen Passau en Linz een herberg voor pelgrims en kooplui. Als gevolg van de Reformatie en de Pest geraakte het klooster in verval en in 1699 brandden de meeste gebouwen af. Dit gaf aanleiding tot de prachtige wederopbouw in barokke en rococostijl, die tot op heden het exterieur van het klooster bepaalt. In 1786 werd het klooster echter reeds ontbonden en diende dan als porseleinfabriek en als woonplaats voor verdienstelijke adellijke families. Pas in 1925 heerste er weer kloosterlijk leven toen trappisten uit de Elzas het klooster betrokken en tot op vandaag zijn ze de enige kloostergemeenschap van deze orde in Oostenrijk.
Naast de kloosterkerk zijn de tuinen met oeroude druivensoorten en fruitbomen bezienswaardig. De kruidenlikeuren en het trappistenbier, dat de monniken sinds 2012 brouwen, zijn in het ganse land bekend.